- zak
- {{zak}}{{/term}}1 [verpakkingsmiddel] sac 〈m.〉 ⇒ 〈zakje〉sachet 〈m.〉2 [deel van kledingstuk] poche 〈v.〉3 [bergplaats voor geld] bourse 〈v.〉4 [waardeloos persoon] con 〈m.〉5 [balzak] bourses 〈meervoud〉♦voorbeelden:1 een zak patat, friet • un cornet de friteseen papieren zak • un sac en papieriemand de zak geven • virer qn.de zak krijgen • se faire virer〈figuurlijk; Algemeen Zuid-Nederlands〉 iemand in de zak steken • embobiner qn.die jurk zit, hangt als een zak • cette robe te va (lui va) comme un sac→ {{link=geld}}geld{{/link}}2 zakken rollen • pratiquer le vol à la tirediep in de zak tasten • ouvrir tout grand sa boursemet de handen in de zakken lopen • se promener les mains dans les pochesiemand in zijn zak hebben • ne faire qu'une bouchée de qn.die kun je in je zak steken! • attrape ça!geld op zak hebben • avoir de l'argent en poche3 〈figuurlijk〉 op andermans zak lopen, teren • vivre aux crochets de qn.uit eigen zak betalen • payer de sa pochezijn zakken vullen • 〈ook figuurlijk〉 se remplir les pochesiemand zijn zakken vullen • 〈figuurlijk〉 graisser la patte à qn.4 die vent is een ontiegelijke zak! • quel con ce mec!¶ in zak en as zitten • être au désespoirhet kan hem geen zak schelen • il s'en bat l'oeil
Deens-Russisch woordenboek. 2015.